Een inktzwarte dag voor het Nederlandse voetbal. Dat was het precies vijf jaar geleden, toen de geliefde voetballer en trainer Theo Bos op 47-jarige leeftijd overleed na een slopende ziekte. Toenmalig VI-redacteur Michel van Egmond was voor de rubriek Balverliefd aanwezig bij de massale herdenking in Arnhem en maakte daar een indrukwekkende verhaal over. VI PRO biedt u dat gratis aan ter nagedachtenis aan Theo Bos.
De schemer kondigt zich al aan in Arnhem, wanneer iemand in de schaduw van Gelredome het zoveelste waxinelichtje voor Theo Bos aansteekt. Het krijgt een anoniem plaatsje, ergens in de groeiende berg sjaals, bloemen, shirts, brieven, kaarten en foto’s die hier al sinds de vroege middag zo eerbiedig mogelijk rond het portret van de betreurde trainer zijn gedrapeerd. Het is een uur voordat het overleden clubicoon in zijn eigen stadion zal worden herdacht. Recht tegenover de hoofdingang is een altaar van bijbels formaat aan het ontstaan.
Als Nicky Hofs na zijn toespraak op de tribune terugkeert, knuffelt Theo Janssen hem een ogenblik bijna fijn. Iedereen zorgt vanavond een beetje voor elkaar
Het zijn bekenden en onbekenden die hier al urenlang schuifelend aan de geïmproviseerde gedenkplaats voorbij gaan, er soms even halt houden, iets neerleggen, wat in zichzelf mompelen, een foto nemen, alleen maar even het hoofd schudden of gewoon zwijgend hun tranen de vrije loop laten. Van alle prominenten is voormalig Vitesse-coach Aad de Mos een van de eersten die zich laat zien. Dat is geen verrassing. Hij had die ochtend al getwitterd dat hij eraan kwam, want er is nauwelijks nog een stap in zijn leven die @aad300 onvermeld laat.
De Mos staart een tijdje vol ongeloof naar het portret van zijn collega en loopt dan met gebogen hoofd richting hoofdingang. Hij stapt daarbij ongezien over een tegel die er nog diezelfde morgen in alle haast is aangebracht. Het is een gedenksteen die met sierletters herinnert aan de grootste overwinning die Vitesse ooit op Ajax behaalde: 4-1, in februari 2009. In de Arnhemse dug-out zat toen Theo Bos, een als professionele voetbaltrainer vermomde Vitesse-supporter. Het was op het einde van diens leven een van zijn wensen dat dit glorieuze moment op deze manier voor het zwart-gele nageslacht zou worden bewaard. Zelfs in zijn laatste dagen waren zijn gedachten kennelijk nog bij de club van zijn hart.
Op de Theo Bos-tribune gaan de geel-zwarte sjaals de lucht in. Dikke rookwolken plakken tegen het dak van Gelredome. Op het veld wrijven veel vrijwilligers met hun mouw over hun ogen
Aad de Mos is nog niet binnen, of het wordt een komen en gaan van bekende maar vooral beteuterde gezichten uit de voetbalwereld. Theo Janssen is hier natuurlijk, maar ook de Poolse keeperstrainer met wie Bos een tijdje bij Polonia Warschau werkte. Roy Makaay, die zijn loopbaan als internationale goalgetter op Monnikenhuizen begon, is er al vroeg, Alexander Büttner van Manchester United ook. Hij is speciaal voor dit eerbetoon uit Engeland overgekomen. Stijn Schaars wordt al snel gesignaleerd, Raimond van der Gouw houdt even zijn pas in wanneer hij buiten de kaarsjes voor Vitesse’s eeuwige nummer 4 passeert en ook de gebroeders Koeman hebben, onafhankelijk van elkaar, de drang gevoeld om naar hier te komen.
Uiteraard is John van den Brom er, de boezemvriend van Theo Bos, en ook het aangenomen kind Nicky Hofs. Hij zal Theo Bos later op de avond met snikkende stem ‘mijn voetbalvader’ noemen. Al vroeg op de avond is in Arnhem tevens de karakteristieke gestalte van Leo Beenhakker waar te nemen en zelfs Karel Aalbers keert weer voor heel even terug in zijn eigen spiegelpaleis. Je kan er Ton Lokhoff zwijgend naar het veld zien staren, of Stanley Menzo of Pieter Huistra of Henk ten Cate of Peter Bosz of Marco De Marchi of Marc van Hintum of ontelbaar veel andere mensen uit het voetbalvak.
Op het parkeerterrein arriveert de spelersbus van FC Dordrecht. De complete selectie, staf en bestuur is naar hier gekomen. Technisch directeur Marco Boogers slaapt al dagen nauwelijks. De collega’s van FC Den Bosch zijn ook al binnen, de andere club waar volbloed Vitessenaar Theo Bos een tijdje als trainer onder contract stond. De enige selectie die niet compleet is, is opvallend genoeg die van Vitesse zelf. Fred Rutten heeft de beslissing aan de voetballers gelaten of ze wilden komen of niet. Dus kun je hier gelukkig Wilfried Bony nog zien lopen, compleet met designerbril, en natuurlijk ook Piet Velthuizen en nog een stuk of tien andere spelers.
Supporters zijn er wél massaal. Tegen zevenen vullen ze het grootste deel van de Zuid-tribune – sinds enige tijd de Theo Bos-tribune – net zo lang tot er zesduizend man bijeengepakt staan. Het merendeel doet dat in stilte. Er hangt een gewijde sfeer in het voetbalstadion, nu de tribune uitzicht geeft op een verzameling rouwkransen in plaats van op Piet Velthuizen en zijn mannen.
Een ogenblik is het alsof de geblokte nummer 4 niet opgebaard aan de rand van het zestienmetergebied ligt, maar elk moment alsnog vanuit de donkere spelerstunnel tevoorschijn kan komen
Het dak is dicht en het licht is gedempt. Door de speakers klinken dit keer geen reclameboodschappen en opstellingen, maar stemmige muziek, het merendeel in mineur. De vlaggen in het stadion hangen halfstok. Achter een van de lege doelen wappert een gigantisch spandoek. Daarop is de beeltenis van het clubicoon te zien. Ook aan de zuidkant zijn beschilderde lakens meegebracht. Theo Bos voor altijd in ons hart, staat er dan op. Of gewoon: Rust Zacht.’
Om half zeven rijden de eerste rolstoelers in een langzame colonne naar hun vaste plekken langs het veld. Hun lichten branden. Ze worden zwijgend gadegeslagen door de aanwezigen. De sfeer is drukkend in Gelredome, ongebruikelijk ook. Het is zelden zo stil in een voetbalstadion, of het moet bij de thuiswedstrijden van Almere City zijn natuurlijk.
Om negen minuten over zes wordt de kist van Theo Bos door zijn zoon Luuk en Bos’ voetbalvrienden het stadion binnengedragen. Over de hele breedte van de Zuid-tribune klinkt voor hem nog één keer het welkomstapplaus. Vijftien seizoenen speelde Theo Bos voor Vitesse en het merendeel van de tijd begonnen de supporters bij de warming-up altijd als eerste juist zijn naam te scanderen. ‘Zijn loyaliteit heeft nooit een groot contract opgeleverd, maar dat wordt nu hopelijk goedgemaakt door onze waardering’, zegt Jan Snellenburg namens de club over de man die hij ook wel ‘Teetje’ en ‘onze nummer 4’ noemt. Hij is de eerste spreker van de avond. Er volgen er nog veel meer.
‘Lieve Theo, in onze voetbaljaren was ik altijd blij dat ik naast je stond in de spelerstunnel, met je stierennek en je armen van beton. Bedankt Pappi, we gaan je missen’
De meest ontroerende toespraak is ongetwijfeld die van Nicky Hofs. Dat komt door zijn gestalte – een kleine, ineengekrompen jongen in een immens, grotendeels leeg stadion – en ook door zijn trillende stembanden. Zijn tekst is zelfgemaakt en nogal beknopt, maar komt recht uit het hart. Vanaf de eerste zin (‘Trainer, wat ga ik je missen.’) tot de laatste (‘Jij bent mijn voetbalvader voor altijd, rust zacht.’). Als hij na zijn toespraak op de tribune terugkeert, knuffelt Theo Janssen hem een ogenblik bijna fijn. Iedereen zorgt vanavond een beetje voor elkaar. Het is als altijd schrijnend te moeten vaststellen dat in de doorgedraaide wereld van het topvoetbal meestal de dood er aan te pas moet komen om voor even de beschaving te laten terug keren.
‘Zing, schreeuw of klap wat u wilt’, had ceremoniemeester Emile Hartkamp de aanwezigen aan het begin van de plechtigheid op het hart gedrukt, ‘elke manier om uw emoties te tonen is geoorloofd.’ En dus daalt vanaf de Zuid-tribune het eerste spreekkoor van de avond neer. Waar het lange tijd eerbiedig stil was, echoot nu de naam Nicky Hofs langs de lege stoeltjes. Op de Theo Bos-tribune beginnen sommige supporters er met hun geel-zwarte sjaals bij te zwaaien.
Er zijn weinig bijeenkomsten waar het vals sentiment meer op de loer ligt dan bij dit soort herdenkingen. Maar hier is het echt
Dit hoort allemaal bij de nieuwe manier van nationale rouwverwerking. Niet langer wordt de dood exclusief in stilte aanvaard. Het sterven van een idool is een publieke happening geworden. Het wordt omgeven met nieuwe rituelen, met spandoeken, vuurwerk, fakkels, spreekkoren, applaus en gezang. Het begon ooit na het ongeluk van prinses Diana. Daarna zag je het steeds vaker. Bij de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh bijvoorbeeld, en bij de dood van Herman Brood en André Hazes. Het voetbal bleef niet achter. Je zag het in Amsterdam bij het afscheid van Bobby Haarms, in Rotterdam bij het overlijden van Coen Moulijn en nu dus ook in Arnhem bij de vroege dood van de 47-jarige Theo Bos.
Op de plek waar normaal gesproken de goals van Wilfried Bony uitzinnig worden gevierd, klappen supporters nu beschaafd voor alle medici die Theo Bos in de laatste fase van zijn leven hebben bijgestaan. En wanneer mannen als Mike Snoei en John van den Brom hebben gesproken en het de beurt is aan de voorzitter van de supportersvereniging, kan die niets anders dan oproepen tot een spreekkoor. Het Theo Bos!, Theo Bos! schalt weer even door Gelredome. Een ogenblik is het alsof de geblokte nummer 4 niet opgebaard aan de rand van het zestienmetergebied ligt, maar elk moment alsnog vanuit de donkere spelerstunnel tevoorschijn kan komen, de bal onder zijn ene arm, de aanvoerdersband om zijn andere.
Er zijn weinig bijeenkomsten waar het vals sentiment meer op de loer ligt dan bij dit soort herdenkingen, waar duizenden wildvreemden rouwen om iemand die ze nooit persoonlijk gekend hebben. Maar hier is het echt. Je ziet het aan kleine dingen. Het loopje van Nicky Hofs naar de microfoon, langzaam, met lood in de schoenen. De knuffels en persoonlijke briefjes bij het portret van de beweende trainer. De tranen op het gezicht van rassupporter Bennie als hij zijn speciale bloemstuk aan een cameraman laat zien. De snotterende vrouwen die met een zakdoek voor hun neus het stadion binnengaan en ook met een zakdoek voor hun neus weer naar buiten komen.
Vijftien seizoenen speelde Theo Bos voor Vitesse en het merendeel van de tijd begonnen de supporters bij de warming-up altijd als eerste juist zijn naam te scanderen
En je hoort het ook aan de opluchting die klinkt in het gelach dat op de tribune ontstaat, wanneer Marc van Hintum op het schemerige veld vertelt over die keer in Polen, toen Theo Bos in de kleedkamer opeens werd gebeld. Het was de voorzitter van Polonia. Die meldde zich vanaf zijn jacht in de Rode Zee met wat tactische aanpassingen. Uiteraard werden deze door Bos volledig genegeerd. Toen hij en z’n technisch directeur Van Hintum op de terugweg in de spelersbus de radio aanzetten, konden ze de voorzitter nog net horen zeggen dat allebei de Nederlanders op staande voet waren ontslagen. ‘We moesten ons inhouden om niet in lachen uit te barsten, Theo’, zegt Van Hintum nu, met een knikje naar de kist van de man die hij al zijn halve leven Pappi noemt.
Het is de enige keer dat er gelachen wordt. Voor de rest blijft het een treurigstemmende bijeenkomst. ‘Lieve Theo, in onze voetbaljaren was ik altijd blij dat ik naast je stond in de spelerstunnel, met je stierennek en je armen van beton. Bedankt Pappi, we gaan je missen’, zegt Van Hintum.
Je kan hier Ton Lokhoff zwijgend naar het veld zien staren, of Stanley Menzo of Pieter Huistra of Henk ten Cate of Peter Bosz of Marco De Marchi of Marc van Hintum of ontelbaar veel andere mensen uit het voetbalvak
Even later loopt hij in slow motion naast de baar van zijn vriend, op weg naar de uitgang. Op het veld worden dan fakkels ontstoken. Het You’ll Never Walk Alone wordt ingezet. Iedereen gaat staan. Op de Theo Bos-tribune gaan de geel-zwarte sjaals de lucht in. Dikke rookwolken plakken tegen het dak van Gelredome. Op het veld wrijven veel vrijwilligers met hun mouw over hun ogen. Dat is niet vanwege het walmende vuurwerk. Dan verdwijnt Theo Bos voor het laatst uit het stadion, begeleid door zijn grootste voetbalvrienden.
Een klein uur na de dienst. Er staan nog steeds mensen bij de hoofdingang van Gelredome. Het lijkt wel of ze Theo Bos niet alleen willen laten. De spontane gedenkplek blijft groeien, er worden nog steeds shirts en kaarten neergelegd. Een paar supporters dragen de bloemstukken die daarnet nog op het veld stonden nu één voor één naar buiten. Sommige hebben nog steeds betraande wangen. Dag trainer, staat er op een van de witte linten. Het bestelbusje dat de kransen komt ophalen, rijdt per ongeluk bijna over supporter Bennie heen. Een voor een worden daarna de bloemstukken ingeladen.
In de verte, op het parkeerterrein, kun je Leo Beenhakker in zijn auto zien stappen. De meeste supporters vertrekken nu ook. Dan zoemt de schuifdeur van het stadion open en komt Merab Jordania te voorschijn. De Georgische clubeigenaar was twee maanden na zijn entree de man die Theo Bos ontsloeg en verving door lichtgewicht Albert Ferrer. Het werd geen succes, maar leverde wel een klassieke uitspraak op. ‘Ze kunnen me mijn baan als trainer afnemen, maar niet mijn liefde voor de club’, zei Theo Bos. ‘Ik zal altijd supporter van Vitesse blijven’.
Een geblindeerd Mercedes-busje wacht bij de stoeprand op de komst van Jordania. Bijna zit de mysterieuze eigenaar al op de achterbank of hij stapt uit en loopt alsnog naar het altaartje dat hij daarnet nog zo snel was gepasseerd. Hij leest de Engelse teksten op de spandoeken en sjaals die er liggen. Sommige supporters maken snel een foto van hem. Bennie geeft hem een hand en begint een heel verhaal. Jordania knikt en doet net alsof hij het heel interessant vindt. Dan kijkt hij nog één keer naar de foto van Theo Bos, stapt in het geblindeerde busje en verdwijnt ook hij in de nacht.
Dan verdwijnt Theo Bos voor het laatst uit het stadion, begeleid door zijn grootste voetbalvrienden
Ook een laatste saluut aan zwart-witster Gerrit Vreken
Vlak voordat Theo Bos stierf, ging er nog een Nederlandse oud-voetballer dood. Een die twee keer landskampioen werd en die deze week precies vijftig jaar geleden samen met Frans de Munck, Cor van der Hart en al die andere zwart-witsterren van toen de grasmat van het Parc de Princes opliep. Daar deed hij als basisspeler mee aan een van de beroemdste Nederlandse sportevenementen ooit: de Watersnoodwedstrijd in Parijs. Maar toen hij twee weken geleden in een Frans verzorgingstehuis overleed, maakte niemand in Nederland daar melding van. In geen enkel stadion werden kaarsjes voor hem gebrand of rouwbanden gedragen. Ook werd nergens een minuut stilte gehouden. De dood van Gerrit Vreken ging aan iedereen voorbij.
Gerrit Vreken stierf op 28 februari jongstleden op negentigjarige leeftijd in Châtillon-Coligny, vlak bij het huis waar hij het grootste deel van zijn leven met zijn vrouw Rose had gewoond. Soms kreeg hij er bezoek van een Nederlandse journalist. Meestal kwamen ze om met hem over de oorlog te praten.
In geen enkel stadion werden kaarsjes voor hem gebrand. Ook werd nergens een minuut stilte gehouden. De dood van Gerrit Vreken ging aan iedereen voorbij
Het was onvermijdelijk, maar veel liever liet Vreken dan het Nederlandse molentje zien dat hij in de tuin had staan of sprak hij over het grote ADO van de jaren veertig, de club waar hij als baby al kwam. Maar het kwam toch altijd uit op zijn NSB-verleden. Hij moest dan uitleggen dat hij zich weliswaar vrijwillig bij de Arbeidsdienst had aangemeld, een werkverschaffingsproject van de NSB, waarvan hij sympathiserend lid was geweest, maar dat hij geen andere keus had. Het was een ontsnappingsroute, zei Vreken altijd, een manier om niet als dwangarbeider naar Duitsland te hoeven en vooral: om te kunnen blijven voetballen.
Zij die Gerrit Vreken gekend hebben, berichten over een sympathieke en eenvoudige man in wiens verouderde Nederlands nog altijd een Haagse tongval huisde en wiens geheugen soms spelletjes met hem speelde. Vooral wanneer het op zijn oorlogsverleden aankwam. Er zijn ADO-teamgenoten geweest die hem in zwart uniform herinnerden en zeiden dat hij in de kleedkamer het NSB-speldje provocerend prominent droeg. Ook liet hij ooit zelf in Vrij Nederland door Barend & Van Dorp noteren dat hij dat deed ‘om voor zijn mening uit te komen’. Maar met het klimmen van de jaren ontkende hij steeds stelliger dat het destijds een morele keuze was geweest.
Zelf probeerde Vreken de herinneringen aan de oorlogstijd zoveel mogelijk weg te stoppen. Liever dacht hij aan leukere dingen. Aan tuinieren bijvoorbeeld. Of aan voetbal. En dan het liefst aan die gedenkwaardige dag in 1953, de dag dat Gerrit Vreken als tweededivisiespeler van FC Nantes plotseling deelnam aan iets groots. ‘De wedstrijd van de eeuw’, zo noemde journalist Ad van Emmenes de Watersnoodwedstrijd in Sport en Sportwereld en die kon het weten want die was ingenieur. Ook bijna een halve eeuw na het laatste fluitsignaal dacht Gerrit Vreken er nog elke dag aan terug, zei hij in 2003 tegen de Volkskrant.
Hij was weer voor even terug op een voetbalveld, alle mensen klapten vriendelijk voor hem, er werd een groepsfoto gemaakt en niemand sprak meer over de oorlog
De oude rechtsbuiten was toen al lang weg uit Nederland. Na de oorlog had hij gespeeld voor FC Nantes, AS Monaco en FC Tigres. Daarna was hij oefenmeester geworden en voor even teruggekeerd naar zijn vaderland. Hij trainde Zwolsche Boys en Be Quick 1887, voordat hij in 1964 voorgoed terugkeerde naar Frankrijk, en ging wonen in een dorpje ten zuiden van Poitiers. In Nederland kwam hij alleen nog als toerist en deed dan toeristische dingen, zoals het bezoeken van De Keukenhof. Zo verdween hij al snel uit beeld.
Tot er in 2004 een brief van de KNVB op de mat viel. Samen met de vijf andere nog levende spelers van het Watersnoodelftal werd Gerrit Vreken uitgenodigd voor de vriendschappelijke interland Nederland-Frankrijk. Als allereerste profs waren ze ooit bannelingen van de voetbalbond, maar nu keerden ze terug als eregast. Het werd een mooi eerbetoon aan de vijf overgebleven pioniers van het profvoetbal. Vlak voor de aftrap schuifelde Gerrit Vreken met zijn twee kunstheupen het veld op. Op het ereterras van De Kuip ging iedereen staan. De namen van de oude voetballers werden nog één keer omgeroepen. Gerrit Vreken genoot, dat was goed te zien. Hij was weer voor even terug op een voetbalveld, alle mensen klapten vriendelijk voor hem, er werd een groepsfoto gemaakt en niemand sprak meer over de oorlog.